Een eeuw geleden lieten in de Westhoek honderdduizenden het leven in een loopgravenoorlog, maar ook de ruige Dolomieten in het Italiaanse Zuid-Tirol vormden het theater van een uitputtende strijd. Daar stonden Italiaanse en Oostenrijkse troepen elkaar naar het leven tijdens de eerste hooggebergteoorlog uit de geschiedenis. Voor de wandelaar die dit Unesco Werelderfgoed verkent, liggen de restanten van de oorlog letterlijk voor het oprapen. Als een gems loopt hij, moeiteloos balancerend van steen naar steen, en zoekt hij met gebogen hoofd de bodem af naar herinneringen uit zijn kindertijd. Daniel Rogger loopt met mij door een loopgraaf uit de Eerste Wereldoorlog op meer dan 2.500 meter hoogte. "Kijk, hier ligt weer een stuk schrapnel. Daar speelden mijn zus en ik mee toen we de zomer in de berghut doorbrachten."
We wandelen op een schuin rotsplateau achter de Buellelejochhütte, op slechts enkele uren stappen van het toeristenplaatsje Sexten vlak bij de Oostenrijkse grens. Daniels ouders pachten al 35 jaar de gezellige hut uit. Hij en zus Steffi zijn er opgegroeid. Ik ben te gast in de speeltuin van hun jeugd.
Verderop, midden in een ruïne van lage stenen muurtjes, vinden we een puinhoop van staaldraad en geroeste conservenblikken, platgedrukt door 99 winters sneeuw. "Dit was de keukenbarak van het regiment Italiaanse Alpini dat hier zomer en winter gestationeerd was", aldus Daniel Rogger.
Nog verder, achter een rotswand en uit het zicht van de vijand, staan de resten van een officiersbarak. "Deze stelling was voor de Italianen van groot belang. Van hieruit hadden ze een overzicht op de hele frontlinie in dit deel van de Dolomieten, vanaf de Drei Zinnen tot aan de berg Rotwand boven ons dorp. Overal hadden ze de hoogste posities ingenomen. De Oostenrijkers hadden hier eigenlijk geen kans."
Klimmen met kanonnen Vanaf mei 1915 woedde in de Dolomieten de Grande Guerra, zoals de Eerste Wereldoorlog hier genoemd wordt. Het Oostenrijks-Hongaarse Rijk brokkelde af. Er broeide onrust en volkeren wilden het juk van Wenen afwerpen. Nadat Servië in 1914 een oorlog had uitgelokt en Oostenrijkers - inclusief de Tiroolse volkslegers - naar het Oostfront waren gestuurd, greep de jonge Italiaanse natie haar kans en verklaarde zij op 23 mei 1915 Oostenrijk de oorlog. In allerijl werden Tiroolse mannen gemobiliseerd om de grens te bewaken. Zij namen, gezien hun geringe aantallen, de makkelijkst te verdedigen posities in, boven op de bergkammen. Zo ontstond een Tirools front van 600 kilometer lang.
Drie jaar lang werd hier een stellingenoorlog gevoerd. Beide zijden groeven zich letterlijk in. De ruige kalkstenen massieven van de Dolomieten lieten zich makkelijk uithollen, waardoor bunkers ontstonden van waaruit honderden soldaten elkaar door gaten in de rots konden bespieden en beschieten.
De omstandigheden waren erbarmelijk. Aanvankelijk kwamen er dragers aan te pas om het oorlogsmaterieel naar boven te sjouwen, vaak zwaar wapentuig dat niet gemaakt was voor dit type terrein. Toen kwam de winter van 1916, een van de sneeuwrijkste ooit. Die bracht de bevoorrading van de troepen met ezels en honden als lastdieren in het gedrang en noopte tot creatieve oplossingen. Vanaf 1916 werden aan beide zijden materiaalliften gebouwd waarmee geschut en proviand naar de bergtoppen getakeld werden. Zo deed de kabelbaan zijn intrede in de Dolomieten.